Exodus 16

1Toen zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering der kinderen Israëls in de woestijn Sin, welke is tussen Elim en tussen Sinaï, aan den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egypteland uitgegaan waren.
 van Elim gereisd waren, Vóór zij van Elim optrokken, waren zij weder bij de Rode zee geweest, welke reis Mozes hier niet beschrijft, maar hij verhaalt ze Num 33:10-11.
,
 Sin, De naam van een woestijn in Steenachtig Arabië, waar de achtste legerplaats der Israëlieten geweest is; Num 33:10-11.
,
 Sinaï, Deze berg wordt anders genoemd Horeb, op welken Mozes de wet ontvangen heeft.
2En de ganse vergadering der kinderen Israëls murmureerde tegen Mozes en tegen Aäron, in de woestijn. 3En de kinderen Israëls zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des Heeren, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden.
 Och, Hebreeuws, wie zal geven, enz; vergelijk Deu 5:29.
4Toen zeide de Heere tot Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel regenen; en het volk zal uitgaan, en verzamelen elke dagmaat op haar dag; opdat Ik het verzoeke, of het in Mijn wet ga, of niet.
 Ik zal Dat is, Ik zal he tspoedig laten regenen, dat is, in de gedaante van een regen uit den hemel laten vallen.
,
 brood uit den hemel regenen; Dat is, manna, waarvan de Israëlieten brood maakten.
,
 dagmaat op haar dag; Hebreeuws, woord, of ding; hier betekent het zoveel brood als een mens iederen dag tot zijn nooddruft behoeft.
5En het zal geschieden op den zesden dag, dat zij bereiden zullen hetgeen zij ingebracht zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks zullen verzamelen.
 op den zesden dag, Te weten, daags vóór den sabbat, alsdan moesten de Israëlieten hun spijs bereiden, die zij op den sabbat eten zouden, want dan mocht men geen arbeid doen, ja zelfs geen vuur aansteken, gelijk te zien is Exo 35:3.
,
 dat zal dubbel zijn Zie onder, vs.22.
,
 dagelijks zullen verzamelen Hebreeuws, dag dag, gelijk Gen 39:10.
6Toen zeiden Mozes en Aäron tot al de kinderen Israëls: Aan den avond, dan zult gij weten, dat u de Heere uit Egypteland uitgeleid heeft;
 Aan den avond, Zie vs.13.
,
 de HEERE uit Egypteland uitgeleid heeft; Niet wij, als uit onszelven, gelijk het volk hun verweet, vs.3.
7En morgen, dan zult gij des Heeren heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen tegen den Heere gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert ? 8Voorts zeide Mozes: Als de Heere ulieden aan den avond vlees te eten zal geven, en aan den morgen brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de Heere uw murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen den Heere.
 tegen ons, Hij wil zeggen, niet tegen ons alleen; of, niet zozeer tegen ons, als wel tegen den HEERE. Zie ook dergelijke manier van spreken, Gen 32:28, en 1Sa 8:7; Joh 12:44.
9Daarna zeide Mozes tot Aäron: Zeg tot de ganse vergadering der kinderen Israëls: Nadert voor het aangezicht des Heeren, want Hij heeft uw murmureringen gehoord.
 Nadert voor het aangezicht des HEEREN, Dat is, vergadert voor de wolkkolom, in en door welke God de Heere zijn heerlijke tegenwoordigheid openbaarde, vs.10.
10En het geschiedde, als Aäron tot de ganse vergadering der kinderen Israëls sprak, en zij zich naar de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des Heeren verscheen in de wolk. 11Ook heeft de Heere tot Mozes gesproken, zeggende: 12Ik heb de murmureringen van de kinderen Israëls gehoord; spreek tot hen, zeggende: Tussen de twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de Heere uw God ben.
 Tussen de twee avonden zult gij vlees eten, Zie Exo 12:6.
,
 gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben Te weten, inderdaad zulks bevindende en beproevende.
13En het geschiedde aan den avond, dat er kwakkelen opkwamen, en het leger bedekten; en aan den morgen lag de dauw rondom het leger.
 aan den avond, Te weten, aan den avond van dien dag.
,
 kwakkelen opkwamen, Hebreeuws, de kwakkel; alzo Exo 8:6
,
  lag de dauw rondom het leger. Hebreeuws, er was een ligging van dauw.
14Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde.
 opgevaren was, Te weten, in de lucht, verdwijnende door de hitte er zon. Het manna was bedekt en verborgen onder den dauw, die opwaarts trok met den opgang der zon. Zie Num 11:9.
,
 over de woestijn Hebreeuws, op het aangezicht der woestijn.
,
 klein rond ding, Hebreeuws, dun.
15Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood, hetwelk de Heere ulieden te eten gegeven heeft.
 de een tot den ander Hebreeuws, de man tot zijn broeder.
,
 Het is Man, Dat is, dit is een voorbereide en ons toegeëigende spijs, of gave. Anders, wat is dat?
16Dit is het woord, dat de Heere geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn.
 een ieder naardat Hebreeuws, naar den mond zijner spijs; dat is, der spijs, die hij en zijn huisgezin behoeft.
,
 hij eten mag, En zijn ganse huisgezin.
,
 een hoofd, Hebreeuws, hersenbekken; dat is, persoon.
,
 ieder zal nemen voor degenen, Met deze woorden wordt verklaard, hetgeen straks tevoren in vs.17 gezegd is.
17En de kinderen Israëls deden alzo, en verzamelden, de een veel en de ander weinig.
 de een veel en de ander weinig Hebreeuws, vermenigvuldigende en verminderende.
18Doch als zij het met den gomer maten, zo had hij, die veel verzameld had, niets over, en dien, die weinig verzameld had, ontbrak niet; een iegelijk verzamelde zoveel, als hij eten mocht.
 Doch als zij het De zin is, toen ieder tehuis bracht wat hij verzameld had, zo mat het de huisvader, en gaf elk zijn gomer of behoorlijk deel daarvan, alzo dat niemand meer dan zijn behoorlijke portie kreeg.
,
 gomer maten, Zie onder, vs.36.
,
 zoveel, als hij eten mocht Hebreeuws, naar den mond van zijn eten, of, van zijn spijs, gelijk vs.16.
19En Mozes zeide tot hen: Niemand late daarvan over tot den morgen. 20Doch zij hoorden niet naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen in, en het werd stinkende; dies werd Mozes zeer toornig op hen.
 maar sommige mannen lieten daarvan over tot den morgen Dit deden zij uit onnutte voorzorg en wantrouwen, of nieuwsgierigheid, als willende beproeven en zien of ook het manna zolang duren Kon.
21Zij nu verzamelden het allen morgen, een iegelijk naardat hij eten mocht; want als de zon heet werd, zo versmolt het.
 allen morgen, Hebreeuws, in den morgen in den morgen.
,
 zo versmolt het Te weten, hetgeen op aarde bleef liggen. Zodat hier de oorzaak, waarom zij des morgens verzamelden, wordt aangewezen.
22En het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel brood verzamelden, twee gomers voor een; en al de oversten der vergadering kwamen en verkondigden het aan Mozes.
 en verkondigden het aan Mozes Want zij twijfelden of het volk wèl kwalijk deed, dewijl Mozes bevolen had, dat voor ieder hoofd slechts één gomer zou vergaderd worden.
23Hij dan zeide tot hen: Dit is het, dat de Heere gesproken heeft: Morgen is de rust, de heilige sabbat des Heeren! wat gij bakken zoudt, bakt dat, en ziedt, wat gij zieden zoudt; en al wat over blijft, legt het op voor u in bewaring tot den morgen.
 bakken zoudt, Te weten, morgen.
,
 al wat over blijft, Te weten, op den zesden dag. De helft van den dubbelen gomer, dien zij daags vóór den sabbat verzameld hadden, bleef overig.
24En zij leiden het op tot den morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in.
 het stonk niet, Gelijk tevoren geschied was, toen zij wat oplegden tegen het bevel van Mozes, vs.20.
25Toen zeide Mozes: Eet dat heden, want het is heden de sabbat des Heeren; gij zult het heden op het veld niet vinden.
 heden, want Mozes leert het volk hier niet alleen wat zij op dien dag doen zouden, maar van week tot week, zolang het manna regenen zou.
,
 het is heden de sabbat des HEEREN; Mozes heeft de woorden van vs.25 alsook de naastvolgende, gesproken, op dien avond toen de sabbat begon of inging, dien wij op onze wijze nu noemen Zaterdagavond; want de sabbat begon met den avond van den zesden dag, en eindigde met den avond van den zevenden dag.
26Zes dagen zult gij het verzamelen; doch op den zevenden dag is het sabbat, op denzelven zal het niet zijn. 27En het geschiedde aan den zevenden dag, dat sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen; doch zij vonden niet.
 om te verzamelen; Deze mensen geloofden God noch zijn dienaar Mozes.
28Toen zeide de Heere tot Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten?
 Toen zeide de HEERE tot Mozes Dat is, God beval Mozes dat hij dit aan het volk zou zeggen.
,
 gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten? De zonde van enigen wordt hier gesteld, alsof het de zonde van allen waren.
29Ziet, omdat de Heere ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag!
 in zijn plaats! Hebreeuws, onder zich.
,
 dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! Te weten, om manna te verzamelen, of enig ander werk te doen, Lev 23:3, wordt hun bevolen tot de heilige vergadering te gaan, en Act 1:12, wordt gesproken van een sabbatsreis.
30Alzo rustte het volk op den zevenden dag. 31En het huis Israëls noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken.
 als korianderzaad, In gedaante en in grootte; maar het was wit als bedolah, of kristal, Num 11:7.
,
 de smaak daarvan was als honigkoeken Te weten, wanneer men het van de aarde opraapte, ongekookt; maar als het gekookt was, zo smaakte het als verse olie, Num 11:8.
32Voorts zeide Mozes: Dit is het woord, hetwelk de Heere bevolen heeft: Vul een gomer daarvan tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij zien het brood, dat Ik ulieden heb te eten gegeven in deze woestijn, toen Ik u uit Egypteland uitleidde.
 tot bewaring voor uw geslachten, Te weten, in den tabernakel, wanneer hij zou gemaakt zijn.
33Ook zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, en doe een gomer vol Man daarin; en zet die voor het aangezicht des Heeren, tot bewaring voor uw geslachten.
 een kruik, Heb 9:4 staat: het gouden vat; anders, schotel, schaal.
,
 een gomer vol Man daarin; Hebreeuws, de volheid van een gomer.
,
 HEEREN, Die zijn tegenwoordigheid boven de ark des verbonds openbaarde.
34Gelijk als de Heere aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aäron voor de getuigenis tot bewaring.
 voor de getuigenis tot bewaring Versta, voor de ark des verbonds, waarin de tafelen der wet Gods waren; zie Exo 25:16, Exo 25:21, welke genaamd worden de getuigenis, omdat zij van den wil Gods getuigden. De ark is eerst belast geworden te maken op den berg Sinaï, doch Mozes verhaalt dit hier in het kort, om de historie van het manna daarmede te besluiten.
35En de kinderen Israëls aten Man veertig jaren, totdat zij in een bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat zij kwamen aan de pale van het land Kanaän.
 een bewoond land kwamen; Dit wordt gesteld tegenover de woestijn.
36Een gomer nu is het tiende deel van een efa.
 een efa Dit is een maat van droge waren, begrijpende zoveel als 432 hennen-eierschalen; zodat de gomer, naar sommiger gevoelen, meer dan dubbel zo groot was als de choenix, Rev 6:6 zijnde een maat koren, genoegzaam tot voedsel van een man op een dag. Zie Lev 5:11, en Lev 19:36; Deu 25:14, enz.
Copyright information for DutSVVA